Spring naar inhoud

Kwispedoor

Kwispedoor van het DAC, gevonden in 2003 aan de Varkenmarkt Kwispedoor van de AWN-Dordrecht
Verbodsbordje m.b.t. spuwen in de kerk (als gevolg van roken/pruimtabak)
Kunststukje van de week - verschenen in De Dordtenaar op 8 april 2004. Deskundige: Corrie Lugtenburg (Dordts Archeologisch Centrum). De leek: Norbert Zaalberg.

De leek:
Dit kunststukje heeft alles te maken met tabak. Raden wat de archeologische vondst van deze week voor een voorwerp is, is dan ook niet aan de orde! Als verwoed verzamelaar van kleipijpen en bijbehorende accessoires weet Norbert namelijk veel over tabak, kleipijpen en het gebruik ervan. Op de vraag of hij wil vertellen wat hij weet, steekt de deskundige leek enthousiast van wal:

“Het roken van tabak is al eeuwenlang bekend, zo blijkt uit opgegraven pijpenvondsten in Peru. Het was een medicinaal-, ritueel- en een genotmiddel. De tabak werd door Columbus naar Europa gebracht en daar voornamelijk gekweekt in kloostertuinen. Rond 1560 komen dan ook de eerste schriftelijke vermeldingen voor van het roken van tabak. Voor dat tabaksroken werden in Engeland kleipijpen ontwikkeld. In Nederland ontstond rond 1607 kleipijpfabricage in Amsterdam en in 1617 in Dordrecht. De handel in tabak kwam goed op gang met de komst van de VOC. Rond 1670 verkoopt Gerrit Marchal in zijn winkel aan de Nieuwstraat te Dordrecht, ‘Orien-Tael Verinis Taback’.
De eerste pijpenkoppen waren klein. De tabak was namelijk erg scherp en had een hoog nicotinegehalte. Dit activeerde de speekselklieren waardoor er heel wat werd gespuugd. Het ongegeneerde spugen werd in alle lagen van de bevolking gedaan. Om dit speeksel op te vangen werden eenvoudige tinnen of houten bakjes gebruikt, gevuld met zand. Fraai versierde zilveren ‘kwispedoortjes’ werden zelfs als relatiegeschenk weggegeven.
Wat later werden de diverse tabakssoorten versneden om de scherpte te verminderen. De tabak werd ook ‘gesaust’ (vermengd) met zoetstoffen als drop, honing, karamel enz. tot pruimtabak. Ook werd de pijpenkop groter en versierd. Vanaf de 19e eeuw werd zelfs meubilair ontworpen waarin de kwispedoor en diverse andere rookaccessoires een opbergplek kregen.
Zo ontstond een echte rookcultuur, die wreed verstoord werd door dr. Meinsma, die als één van de eersten zei dat roken niet gezond is. De oudste schriftelijke vermelding over een verbod op het roken staat in een Keur (wet) uit 1580 in Enkhuizen. Het geldt een verbod om op bepaalde kerkelijke hoogtijdagen te roken.”

De deskundige:
In een tijd waarin men in Nederland probeert het roken van tabak tot geschiedenis te maken, brengt het DAC een aspect van dit roken onder uw aandacht, om de herinnering eraan levend te houden: de Kwispedoor, Spoeubecken, of Tabaksrokersspuwpotje.

In de loop van de 17e eeuw ontwikkelden zich nieuwe aardewerksoorten. Een voorbeeld is het faience aardewerk. De samenstelling van de klei is anders dan die van de tot dan toe meest gebruikelijke aardewerksoorten. Het werd daardoor mogelijk een fijner en dunner baksel te vervaardigen. In plaats van lood- en zoutglazuur werd tinglazuur gebruikt, wat een witte ondoorzichtige laag geeft. Door vóór het bakken de tinglazuurlaag te bewerken met andere metaaloxiden ontstond een veelkleurig eindproduct. Het faience aardewerk werd een concurrent van het zeer gewilde, maar dure porselein.
Eén van de Nederlandse pottenbakkerscentra voor deze aardewerksoort was (en is nog steeds) gevestigd in Delft. Er werd geprobeerd het Chinese porselein na te maken, maar dat mislukte. Het werd ‘Hollands porselein’ of ‘Delfts aardewerk’.
In de 18e eeuw kwam in Engeland de productie op gang van fabrieksmatig gevormd aardewerk. Voorwerpen werden niet meer gedraaid, maar gegoten of in mallen geperst. Het werd daardoor mogelijk om in korte tijd grote aantallen te produceren. Zo ontstonden tal van nieuwe vormen die inspeelden op de komst van genotmiddelen, zoals koffie, thee en tabak. Een voorbeeld hiervan is de kwispedoor.

Het fraai versierde exemplaar van Delfts aardewerk, te dateren tussen 1680 – 1740, is afkomstig van de archeologische verkenning aan de Varkenmarkt (Dordts Archeologisch Centrum, 2003).

Het zwarte voorbeeld van Engels fabrieksaardewerk, het zogenaamde blackware, is te dateren in de 18e eeuw. Deze kwispedoor is afkomstig van een beerkelderonderzoek aan de Groenmarkt (Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, 1985).