Spring naar inhoud

Mal voor gespen

Linkerzijde van de mal voor gespen Rechterzijde van de mal voor gespen

Kunststukje van de week – Verschenen in de Dordtenaar op 24 oktober 2002. De leek: Jan Catersels (bedrijfsleider Blokker Statenplein). Deskundige: Johan Hendriks (Dordts Archeologisch Centrum).
 

De leek:
Jan Catersels (40) is de bedrijfsleider van Blokker op het Statenplein. Op de plek waar het archeologische team in 1997 en 1998 op zoek was naar huisraad uit het verleden, daar verkoopt hij nu nuttige spulletjes voor in het huis. De tijd gaat voort, maar de constanten blijven, dat is wel duidelijk. Jan maakt me attent op een achtergrondgeluid. “Het zijn de geesten van vroeger die hier nog ronddwalen”, grinnikt hij, als we achter een plastic bekertje koffie in zijn kantine zitten. We zijn niet alleen. Aan de tafel schuiven regelmatig verkoopsters aan die ook eens naar het voorwerp mogen kijken. Jan tikt er met zijn vinger op. Het is een “9-7-0-1-9-3-8-0-4-4!” is zijn stellige overtuiging. Hij is gewend artikelen bij hun nummer te noemen. Beroepsdeformatie? Hij tikt nog een keer en constateert een harde steensoort. “Misschien is het iets bij een haard geweest of van een fornuis? Maar ja, dan is dat reliëf wel vreemd. Zou het een gietmal zijn? Dat zou die hardheid kunnen verklaren. Er zouden dan wel twee helften moeten zijn die op elkaar passen, waar wat in gegoten werd. De ene helft lijkt me een sleutel te bevatten, maar dat ding met de Franse lelie zet me dan weer op het verkeerde been, dat is toch meer voor de sier. Aan de andere kant zit weer een trechtertje, dus daar is ook weer wat in gegoten. Dat zijn gewoon twee ringetjes. Het is een gietmalletje, daar ben ik nu wel zeker van” en meteen verwijst hij naar het gieten van tinnen soldaatjes. Nooit zelf gedaan, maar wel verkocht. “Er was toch een visserswoning op het Statenplein; was er ook een gieterij dan?” Hij laat het voorwerp aan zijn medewerksters zien. “Ik zou het niet weten.” “Een kerk misschien.” “Of een klein huisje. Zoals we die grachtenpandjes verkopen.” “In die tijd maakten ze wel sierlijke dingen. Kijk eens in de kerken, dat is gewoon schitterend!” In die tijd? Waarover hebben we het dan? De bedrijfsleider blijkt dan pas goed los te komen. Verhalen over een hekwerk tijdens de vakantie op een eiland in het Lago Maggiore komen voorbij, de Provence en wat al niet meer zij. Over hoe zijn dochter aandacht heeft voor al die tierelantijntjes. De tijd verliezen we uit oog. Die tijd, Jan? “Tja, je bent geneigd om de late Middeleeuwen en de Renaissance op een hoop te gooien. Mijn dochter krijgt dat allemaal niet meer op school. Toch zonde, hè? Ook vakwerk zie je tegenwoordig niet meer”, wat me een hele ontboezeming lijkt voor de welbespraakte bedrijfsleider. Dan blijkt dat hij vroeger op de Lts/mts fijn mechanische technieken heeft geleerd. Door dit kunststukje van de week komen de herinneringen aan die tijd weer op. Aan het snuffelen naar oude rommel in verlaten schuren, aan een smidse waar veel van zulke dingen aanwezig geweest moeten zijn. Jan weet de dingen te waarderen; “het is wel echt vakmanschap, met een “sticheltje” uitgestoken. Het is ongetwijfeld geweest van iemand die één was met zijn werk.” Hij maakt daarbij gebaren alsof hij meent te zeggen dat dàt aspect tegenwoordig vrijwel verloren is gegaan.

De deskundige:
Het kunststukje van deze week is inderdaad een gietmal. Althans een deel van een gietmal, want een tweede (of zelfs eventueel een derde gedeelte) ontbreekt. De mal kan namelijk aan beide zijden gebruikt worden. Aan de ene kant zijn inderdaad twee ringetjes of gespen te zien, aan de andere zijde is het niet een sleutel maar een gesp met beslagplaat. Wel een vreemde want beide onderdelen kunnen niet scharnieren. Het ding ernaast, met de fraaie Franse lelie, die inderdaad heel vakkundig is uitgestoken, is een kleine riemtong, dat op het (andere) uiteind van een riempje paste. De gaten in de kalksteen bevatten tijdens het gebruik pluggen om de twee helften op elkaar te houden. Het gat in de smalle zijkant zal zeker een soort van kram hebben gediend om de twee helften van de gietmal voor verschuiven te behoeden. Opvallend aan deze gietmal is dat de ene helft zwart beroet is en de andere nog vrijwel maagdelijk schoon is. Waarschijnlijk betekent het dat deze zijde nooit is gebruikt. Was het reliëf te ondiep, of was het een mislukte proeve van bekwaamheid? We weten het niet. Alleen de zijde met de ringetjes of gespen is gebruikt. Door de trechtervormige opening aan de bovenzijde is gloeiend metaal gegoten (lood, tin, messing?), waardoor de harde steen zwart uitsloeg. Het voorwerp heeft wat meegemaakt. Aan de onderzijde is een stuk afgesprongen en ook aan de bovenkant ontbreekt een heel stuk. Wat de gebruiker er niet van heeft weerhouden om het nogmaals te benutten. De riemtong was, inclusief lelievormige versiering, 39 mm en 7,5 mm breed. De ernaast te vormen gesp meet 37 bij 9,5 mm. Ook de ringen/gespjes aan de andere zijde zijn maar klein; 13x11 en 11,5 x 10 mm. Dat brengt ons op de vraag naar het beroep van de ambachtsman. Was het van een “lood-gieter” of andere metaalbewerker? De riemtong en gesp met beslagplaat waren bedoeld voor kleine riempjes, de gespen mogelijk voor schoenbeslag. De gietmal werd gevonden onder één van de bakstenen huisjes die in 1997 onder het Statenplein zijn opgegraven. Er was geen vissershuisje bij en ook geen gieterij. De vondstomstandigheden wijzen op een datering in de 14e eeuw. In de directe nabijheid van de mal werd een enorme hoeveelheid leder gevonden, waaronder enkele honderden fragmenten van 14e eeuwse schoenen en enkele riemen. Als dat nu eens bij elkaar zou passen….!