Spring naar inhoud

Ruiterspoor

spoor

Kunststukje van de week – Verschenen in de Dortenaar op 20 maart 2003. Leek: Henk van de Ridder (Huisarts). Deskundige: Deborah Paalman (Dordts Archeologisch Centrum).

De leek:
Op tafel liggen twee onderdelen. Waarvan? Henk van de Ridder blijft met de voorwerpen in de hand lange tijd stil en kijkt. Zegt de vorm hem iets? Hij antwoord twijfelachtig: “Je zou denken dat het een soort spoor geweest is of zoiets.”
Hoe zouden die onderdelen dan bij elkaar hebben gehoord? “Ja, misschien dat het hier aan vast zou hebben gezeten?” Hij houdt het wieltje naast een uitsteeksel. “Ik vind het altijd knap dat jullie van zoiets nog kunnen zeggen wat het geweest is.”
Zo knap is dat niet, want deze leek heeft het meteen goed gezien! Het is een ruiterspoor. Het wieltje is er los bij. Wat deed hem denken aan een spoor? “Dat wieltje”, is het antwoord. “Je zou zoiets toch vinden. Het is ook heel mooi gemaakt met zo’n sierlijk puntje aan het uiteinde.” Van de Ridder zit met zijn datering ook in de goede richting: “veertien/vijftienhonderd?”

"Prikker", o.a. gebruikt door huisartsen voor een gevoeligheidstest Geïnteresseerd stelt van de Ridder allerlei vragen over archeologie. De conclusie die hij trekt is dat het werk van een archeoloog en een huisarts raakvlakken hebben. Bij beide specialismen is het vereist dat eerst stilzwijgend wordt geobserveerd wat het (probleem) is. Voor beide dus puzzelen.

Er zijn nog meer overeenkomsten. Van de Ridder haalt een voorwerp uit een lade. “Wij hebben ook van die dingen met een puntig wieltje. Voor een gevoeligheidstest. Wij gebruiken dat bij een neurologisch onderzoek, bijvoorbeeld om je huidzenuwen te testen.”
Het wieltje van de spoor zal waarschijnlijk eerder hebben gediend om de gevoeligheid van het paard te testen…

Eén vraag kan ook van de Ridder niet beantwoorden. Was dit een spoor van een ridder? Van de Ridder lacht en zegt: “Vandaar!”

De deskundige:
De spoor werd aangetroffen in een afvalkuil op het achtererf van een huis, tijdens de opgraving van 1997 op het Statenplein. De vondst kan worden gedateerd in de 14e of 15e eeuw. Deze ijzeren spoor met wiel, is ongeveer 12 cm lang. Ondanks de conserveringsbehandeling zijn weer enkele roestplekjes zichtbaar. In vaktermen is de vondst aan het ‘bloeden’. De spoor is dus eigenlijk ziek, maar bij deze dokter aan het verkeerde adres.

Vanaf de Romeinse tijd is het gebruik van sporen bekend. Deze sporen waren gemaakt van brons en bevatten een korte punt. Dit type spoor wordt daarom ook wel “prikspoor” genoemd. De prikspoor was tot de 13e eeuw in gebruik, waarbij de punt zich ontwikkelde van kort naar lang. Gedurende de 13e eeuw verschenen sporen met een vernieuwing: aan het uiteinde van een schacht werd een puntig wieltje geplaatst. Dit wieltje kon rollen en had doorgaans zes tot twaalf punten. In de daaropvolgende 200 jaar veranderde ook het design van de spoor. De zijkanten naast het schoeisel werden wijder en de schacht naar het wiel werd langer. Deze langere schacht was het gevolg van de zware wapenuitrusting die ridders in die tijd plachten te dragen. Beenplaten gingen deel uitmaken van de bepantsering. Dit beperkte de bewegingsvrijheid van de ruiter en veranderende de houding in het zadel.
Vanaf het einde van de 16e eeuw werd de steel weer korter en gedurende de 17e eeuw werden sommige wieltjes uitbundig gedecoreerd. De ruiterspoor evalueerde van deel van de wapenuitrusting tot modegevoelig onderdeel van het ruiterkostuum.